Christiaan van der Vaart woonde van 1804 tot 1807 op de buitenplaats ‘Stad en Vaart’ bij Jan Justus Swaving, die hem vanuit Berbice had meegenomen als zijn persoonlijke slaaf. Christiaan werd in Haarlem in 1807 gedoopt bij een van de vier Nederduits Gereformeerde kerken van Haarlem. Welke is niet bekend. Daarna kreeg hij waarschijnlijk zijn achternaam: Van der Vaart, die lijkt te verwijzen naar de buitenplaats Stad en Vaart. Iedereen dacht dat zijn doopbewijs voldoende was om zijn vrijheid aan te tonen, maar eenmaal terug in de Berbice, werd Christiaan weer tot slaaf gemaakt.
In dit document staan de handtekeningen van de acht mensen die op 29 mei 1813 verklaren dat Christiaan écht een vrije man was. Zij zijn daarvoor bijeengekomen in het huis aan de Jansweg van Sandrina Christina Swaving, dochter van de overleden Jan Justus Swaving. Aanwezig zijn Jacobus Enschedé, Johannes Enschedé en Ambrosius Koot. Alle vier leggen hun verklaring af voor de Vrederegter van het kantoor in Haarlem. Of hun actie succes had, is onbekend.
Swaving bezat in Berbice diverse plantages, onder andere ‘De Liefde’ en ‘De Kinderen’. Bovendien was hij er van de Raad van Politie en Criminele Justitie en kerkmeester van de Gereformeerde kerk.